CAECOTROFIE
De fysiologie van de spijsvertering
is bij konijnen zeer bijzonder in vergelijking met andere huisdieren,
door het verschijnsel van caecotrofie. In het opvallend grote caecum
van konijnen gebeurt een proces dat plus minus vergelijkbaar is met
de vertering in de voormagen van herkauwers, namelijk de omzetting
van plantaardig eiwit in hoogwaardig bacterieel eiwit en de vertering
van ruwvezel.
In het begin van het colon gebeurt dan een differentiatie in twee soorten keuteltjes
: de "harde keuteltjes", die rijk zijn aan onverteerde ruwvezel en gewoon uitgescheiden
worden en de "zachte keuteltjes" of caecotrofen die rijker zijn aan water en
microorganismen. Deze caecotrofen worden uitgescheiden in pakketjes van 2 -
3 cm lang en rechtstreeks aan de anus opgenomen.
Ad libidum gevoederde
konijnen vertonen een duidelijk 24 uur - ritme in hun voedingsgewoonten.
De voederopname situeert zich vooral 's avonds, 's nachts en 's morgens
vroeg. De uitscheiding van harde keuteltjes valt daarmee samen. De
caecotrofie vindt plaats overdag (tussen 9 h en 17 h).
Anderzijds is ook de concentratie
van vluchtige vetzuren in het serum zeer hoog, net zoals bij de herkauwers.
De adsorptie grijpt hoofdzakelijk plaats in het caecum en in mindere
mate in het colon, echter niet in de maag (waar nochtans de caecotrofen
een tijdje verblijven).
Het caecotrofie-proces
functioneert onder invloed van de bijnierhormonen. Algemeen wordt aangenomen
dat stress-situaties de vorming van caecotrofen verhinderen en dus
een ongunstige invloed hebben op de spijsvertering.
Wat betreft de microflora
dient nog een bijzonderheid vermeld te worden, nl. de bijna totale
afwezigheid van Escherichia coli in de caecuminhoud van het gezonde
gespeende konijn. (Bij zuigende konijntjes van 2 ' à 3 weken
wordt tijdelijk een hoog aantal E. coli in de caecuminhoud geteld).
De intestinale flora bestaat bijna uitsluitend uit Gram-negatieve strikte
anaeroben (Bacteroides spp.). De oorzaak hiervan is een remmende werking
van de aanwezige vluchtige vetzuren, bij de normaal licht zure pH van
de caecuminhoud. Wanneer deze pH stijgt, als gevolg van spijsverteringsstoornissen
van om het even welke oorsprong (bijvoorbeeld coccidiose) valt deze
remmende werking weg en vindt men wel coli's. Dus een verhoogd E. coli
aantal ( > 10 3 /g caecuminhoud) is nog geen bewijs voor colidiarree.
