ANGORA


bron van foto: website

STANDAARDEISEN:

Bouw en type:

in goede conditie en met een volle pels vertoont de angora een sneeuwbaltype. Deze beschrijving is voor verbetering vatbaar omdat een uitgesproken sneeuwbaltype wijst op een iets kortere of gedrongen bouw, zulke dieren zijn gewoonlijk licht in gewicht. Een iets gedrongen walsvormig type, met brede schouderpartij en goed gevulde achterhand, korte nek met krachtige rechte niet te lange voorbenen, voldoet beter aan de gestelde eisen. Om de lichaamsbouw na te gaan, moet men het dier aftasten daar het gezien de lange beharing anders moeilijk te beoordelen is.

Kop en oren:

De kop is breed, rond met licht gebogen neusbeen. De haren uitgaande van het voorhoofd (de pony) en de kaken (de bakken) bedekken gans de kop, waardoor de ogen bijna onzichtbaar zijn. De stevige, vIezige, lepelvormig afgeronde oren worden V vormig gedragen. Niet te wijd ingeplant aan de oorbasis, de buitenzijde volledig behaard, met dichte lange haren die op de oortop de zogenaamde oorpluimen vormen. De oorlengte bedraagt 11 tot 14 em., de oorplulmen niet meegerekend.
Hoe meten?
plaats de meetlat tussen beide oren op de kop, zoals bij de overige rassen met rechtopstaande oren, zoek met duim en wijsvinger de oorrand op en blaas even krachtig de oorpluimen neerwaarts, met enige oefening is het vrij gemakkelijk de oorlengte af te lezen.

Gewicht.

Het gewicht ligt begrensd tussen de 3,5 en de 5kg. met een ideaal van 4,5kg. Als minimum gewicht van de onze omliggende landen geldt 3kg.

Pels:

De pels is zo lang mogelijk, met een zeer dichte gelijkmatige begranning over gans het lichaam, met een minimum haarlengte van 7 em. Zonder kale vIekken of plekken, ook niet in de nek of op de buik en vrij van viltvorming. Bij een prima pels dient de beharing tussen de voorbenen dicht en vol te zijn, evenals de voorbenen, die door de volle wat langere beharing het uitzicht geeft van berenpoten.

Haarstructuur:

In tegenstelling met het angora schaap waarvan de wol uit een enkele haarsoort bestaat is de vacht van het angora konijn samengesteld uit drie haarsoorten. De grannenharen en de bijharen vormen samen het dekhaar, dat de huld beschermt. De onderwol verzekert de thermische isolatie door de luchtlaag in contact met de huid onbeweeglijk af te sluiten.

De grannenharen:

Zijn lang, circa 10 cm. Niet gegolfd, of te grof en recht doorlopend tot aan de haarwortel. Het aantal grannen per cm2 huidoppervIakte bedraagt ongeveer 450 stuks.
De lange grannenharen: Tussen de grannen onderscheiden we enkele grannen die iets dikker en larger zijn dan de normale grannenharen.Ze zijn verspreidt in de pels in verhouding van circa 3 per CM2.
De bijharen: Zijn grover gegolfd dan de onderwol, met fijnere haartoppen dan de grannen. Het bijhaar bezit een relatief dikke kop, verder is het slank op zijn geheel, met een doormeter die niet hoger is dan van de onderwol. Hun lengte bedraagt om en bij de 8,5 CM2
De onderwol: Bezit een golvend haarlichaam, de onderwol is overal van gelijke dikte, zeer teer, fijn gegolfd en zijdeachtig. De haren van de onderwol staan zeer dicht op elkaar, circa 50 tot 60 per grannenhaar. De lengte van de onderwol bedraagt circa 6 cm. wanneer de pels rijp is. De lengte, dichtheid en fijnheid van het haar, bepalen de waarde van een goede pels. Kop, oren, buik, staart en benen zijn eveneens bedekt met gegolfd bijhaar maar niet zo sterk ontwikkeld. Een pels in volle conditte, mag nooit overrijp of dood vallen. Wanneer men een pluisje haar uitrukt en loslaat, zal dit bij een goede pels langzaam zwevend naar beneden gaan, vallend haar wijst op een dode beharing.

Erkende kleuren:

De angora is bekroningwaardig in alle erkende kleurslagen en wit zowel in rood- als blauwoog. Door de structuur, de lengte en de dichtheid lijkt de witte kleur soms ivoorachtig. Door de lange beharing vertonen de gekleurde angora's pigmentverlies naar de haarwortel toe, de haartoppen tonen evenwel de donkerste kleur. De kleur op de kortere beharing op de neus is doorgaans bepalend voor de juiste kleur.

Oorzaken van ringvorming in de tussenkleur bij éénkleurige varieteiten wijst meestal op overrijpe pels of inbreng van de wildkleurfactor