Door zijn type, zijn diepe gitzwarte kleur en zijn
glanzende pels, kunnen we de Alaska terecht omschrijven als de zwarte
panter onder onze konijnenrassen,
Oorsprong:
Het te fokken doel was een imitatie van de pels van de Alaska vos, namelijk
een diep zwart konijn met uitstaande witte grannen haren. Als basismateriaal
gebruikte de heer Max Fischer (uit Gotha) een Duits landkonijn, een rus,
een hollander en een havanna. In samenwerking met de heer Schmidt (uit
Langensalza) werden verdere kruisingen uitgevoerd met zwarte, wildkleurige
en verzilverde konijnen.
Eerst zocht men het in de richting waarbij de zwarte pels voorzien was van
witte grannen, later beperkte men zich tot de creatie van een éénkleurig
diep zwart dier. In Zwitserland bracht de Heer Joppich omstreeks 1908 zijn
Alaska's op tentoonstellingen, welke waren verkregen uit zwarte éénkleurige
uit Engelse Vlinder.
Vele wegen leiden naar Rome, zo ook wat betreft de
zwarte kleur bij onze konijnen. Zo werden op verschillende plaatsen
verschillende combinatie verkregen.
Engeland kende zijn "Nubians" voortkomend uit éénkleurige
zwarte jongen van de Engelse Vlinder.
'Sitka7 was de benaming die men gaf aan de zwarte van Beveren.
Alle waren genetisch gelijk niettegenstaande er een zeer duidelijk verschil
bestond in kleur intensiteit.
Genetische symboliek:
aBCDE internationaal
ABCDg Duitsland
Wat de Alaska betreft, verbeterde de Engelsen en Nederlandse fokkers sterk
kleur en pels, terwijl de Duitse fokkers betere koppen verkregen ten nadelen
van een wat ruwere en langere pels.
Type
Geblokt, gedrongen en halsloos. De kop als 't ware op het lichaam gedrukt,
zonder zichtbare halspartij.
Lichaamsbouw
Het lichaam is stevig ontwikkeld, breed in schouders en achterhand met horizontale
ruglijn, die verloopt in een soepel, mooi afgeronde achterhand. Een zeer
goed gevulde schouder en ribbenpartij naast een mooi gevulde afgeronde
achterhand zijn bij sommige dieren vrome wensen, aan ons fokkers en keurmeesters
om hier vooral op te letten. Jongen dieren tussen de vier en acht weken,
waarvan de knieën boven de ruglijn uitkomen, zullen ook op volwassen
leeftijd uitstaande knieën
vertonen, dit zal meestal samengaan met een min of meer genepen achterhand.
Bijkomende waardemeter vormen de achtervoeten. Is de breedte op de hiel merkelijk
breder dan in midden van de voet, dan wijst dit op een smalle lenden en schouderpartij.
Te brede open teenstand kan tevens wijzen op een uitstaande ribbenpartij
vooral bij voedsters.
Benen
De benen zijn recht, krachtig en hebben een middelmatige lengte. De voorvoeten
zijn kort en goed gesloten, het dier moet er mooi rechtop op kunnen staan.
Dieren met iets kortere voorbenen laten meestal beter het geblokte type
zien. Nog vrij veel voorkomend vooral bij dieren met een vrij lang type,
zijn lange, dunne en in het ergste geval doorgezakte voorbenen.
Staart:
De staart is kort en breed. Staart uiteinde vrij stomp vooral bij rammen.
Neem staart tussen duim en wijsvinger met handpalm boven op het kruis en
breng duim en wijsvinger op horizontale hoogte; bevindt de beharing van
de staart zich nog tussen duim en wijsvinger, dan mogen we ervan uitgaan
dat alle staartwervels aanwezig zijn. Door zijn specifieke staartstructuur
is het wenselijk bij de beoordeling, "te korte staart of staartuiteinde
ontbreekt", zelf even te controleren, vooraleer dier voor verdere
fok af te voeren.
Wam:
Een kleine goed gevormde enkelvoudige wam juist onder de kin geplaatst is
toegelaten bij een oude voedster. Wam nooit verwarren met een haarstuwing,
het is trouwens een algemeen verschijnsel dat, bij een geblokt type met
een dichte volle pels, een haarstuwing onder de kin praktisch niet uit
te sluiten is.
Gewicht:
Ligt begrensd tussen 2,75Okg en 4kg. met een ideaal gewicht van 3,25Okg
Gewicht geeft geen problemen zowel bij rammen als bij voedsters, dieren met
gewicht tussen 3,3kg en 3,4kg laten het beste type zien. Uitgegroeide dieren
met gewicht van 3 kg. en minder, zijn meestal te smal in lichaambouw. Dieren
met een maximum gewicht zijn meestal te lang.
Kop
De kop is kort en opvallend breed, vooral bij de ram. Bij de Alaska moet
het vooral direct opvallen door het kopvolume of men te doen heeft met
een ram of een voedster. Niet voor niets spreekt de standaard dat vooral
de ram een markante volumineuze kop behoort te bezitten. De typische kopvorm
van onze Alaska is vrij moeilijk te omschrijven, enkele voorbeelden van
kopstudies geeft wellicht een beter inzicht van de kopvorm.
toont iets nek iets lang op voorhoofd en neusbeen oordracht
achterwaards en vrij laag
Iets lang op voorhoofd, neusbeen sterk gebogen zg oordracht
zg korte nek
G kop op voorhoofd, neusbeen iets sterk gebogen zg
oren zg korte nek
kop iets lang op voorhoofd ZG snuit vrij lange oren weinig zichtbare nek
zg kop zg korte nek lange oren
Oren:
De oren zijn vlezig, goed behaard met mooi afgeronde oortoppen. De oorlengte
varieert tussen de 10 en 12cm. Dieren met oren van 10,5cm tot 11,cm laten
de mooiste types zien. Minder stevig in oortoppen of gevouwen oren (middenplooi)
is spijtig genoeg nog een vrij voorkomende fout.
Pels
De Standaard verlangt een zachte, glanzende pels met een fijne gelijkmatige
begranning. Slechts bij een fijne beharing verkrijgen we een intens zwarte
glanzende dekkleur. Een mooi aanliggende en gesloten beharing verhoogt
niet alleen de pelswaarde, maar is dikwijls een waarborg voor een gelijkmatige
dekkleur. Bij een lange, grove beharing verkrijgen we nooit glans en is
een gitzwarte kleur ook ver te zoeken. Pelzen met teveel glans, (satijnfactor),
hebben soms last van te weinig onderwol en laten bij inblazen, op de dijen
aan de basis van de pels satijn ringen zien. Kruisingen van Satijn x Alaska
zijn steeds behept met een sterk uitgesproken roestring op de scheiding
van dek en tussenkleur. Een min of meer open pels zal zelden glans vertonen.
Licht behaarde oren is dikwijls een graadmeter, gaat meestal samen met
een tekort aan onderwol.
Volgens de huidige standaardeisen verlangen we als pelslengte normaalhaar,
wat overeen komt met 30 mm Een euvel in sommige stammen is voorzeker de wat
langere beharing, mogelijk voorkomend van Duitse import, metingen in pelslengte
gaven mij volgende uiterste: minimum 32 mm, maximum 43 mm. Zaak voor onze
fokkers en ook keurmeesters om hier verder op te selecteren, dit bewijst
voorzeker de metingen van pelslengte die ik uitgevoerd heb, tijdens het tentoonstellingsseizoen
vorig jaar. Om een zekere uniformiteit in deze te bekomen zijn metingen gedaan
ter hoogte van het kruis, wetende dat de pelslengte niet op alle lichaamsdelen
even lang is, mogen we achter de schouderpartij enkele millimeter minder
in acht nemen. Gemiddelde in pelslengte en gewicht per predikaat:
predikaat gewicht pelslengte
AA 3,3 34,0
A 3,3 36,0
BB 3,2 36,7
B 2,8 39,5
D 3,1 43,0
m 3,2 37,0
v 3,1 36,7
Kleur:
Dek- en buikkleur: Het dek is glanzend, gelijkmatig gitzwart,
van neuspunt tot staartuiteinde, de buikkleur is iets matter. De
glanzend intensieve zwarte kleur van de Alaska wordt enkel door
de zwarte tan enigszins geëvenaard. Niettegenstaande dat,
is ook de gitzwarte kleur van onze Alaska erg onderhevig aan roest
Bij roest onderscheiden we twee vormen: Vooreerst erfelijke roest,
een roest die ook na de verharing nog in de pels aanwezig blijft.
Bij erfelijke roest is meestal het volledig konijnenhaar voorzien
van een roestgloed, met in het ergste geval een donkerkleurige
roestring op de scheiding van tussen- en grondkleur. Daar deze
vorm van roest sterk vererfd is het ook belangrijk dat bij de beoordeling
zulke dieren sterk worden gedrukt in predikaat. Fel zonlicht heeft
ook roestvorming of kleurverzwakking als gevolg, Alaska's bloot
stellen aan fel zonlicht na de laatste rui is uit den boze Roestplekken
in de pels kunnen ook ontstaan door een verminderde stofwisseling
en bloedcirculatie waardoor een verminderde werkzaamheid van de
kleurstofcellen kan optreden. Vooral slecht verluchte binnenstal
en in de zomermaanden zijn hier de boosdoener. Een te lang ruiproces,
vooral bij oude rammen kan roestvorming stimuleren. Ook urinedampen
kunnen roestvorming in de kleur stimuleren of veroorzaken.
Schimmel in de dekkleur ontstaat doordat de kleurstof voor een gedeelte in
het haar is afgebroken, meestal beperkt tot de haartoppen, hierdoor ontstaat
een doffe grijsachtige grauwe kleur. Witte haren horen in een Alaska pels
niet thuis, meestal zijn het dieren met een perfecte gitzwarte dekkleur.
Beperkt dit heuvel zich enkel tot enkele witte haren, dan kunnen deze door
toiletteren verwijderd worden. Weerszijde de flanken wordt vanaf de nek tussen
duim en wijsvingers gelijktijdig de pels langs beiden zijde op gerold, zo
komen de witte haren duidelijk zichtbaar in de openstaande pels, de handeling
wordt door de fokkers omschreven als "af sigaren". Veel witte of
wit getopte haren, alsook witte pluizen worden niet getolereerd. Witte pluizen
kunnen over gans het lichaam voorkomen, doch vrij veel voorkomende plaatsen
zijn, de navel, de oksels, rondom de geslachtsdelen en de staart Door herhaaldelijk
vastpakken van het dier op eenzelfde plaats, kunnen matte plekken of platen
ontstaan. Vastgrijpen van de pels op het dek is bij elk kleurkonijn een te
mijden handeling. Kop met linkerhand zachtjes vastnemen voor de oorinplanting
en met de rechterhand de achterhand van het dier ondersteunen is een meer
correcte handeling. Training van uw dieren op jonge leeftijd aan deze handeling
heeft voorzeker zijn voordelen.
De nagels
zwartachtig gekleurd
Witte nagels komen we zeer sporadisch tegen, het is
zeker geen gevolg van kleurverlies, omdat men in dit ras enkel met
dieren fokt met een intens zwarte kleur. We kunnen hier eerder spreken
over verborgen factoren afkomstig van vroeger inkruisen.
De ogen zijn donkerbruin.
Streng toezien op lichter gekleurde ogen of lichtbruine oogkleur, sommige
dieren laten zelfs twee nuancen van bruin zien in de oogkleur. Het spreekt
vanzelf dat een strenge selectie hieromtrent de enige en juiste methode
is voor het behouden van een donkerbruine oogkleur.
Snorharen zijn zwart
Tussen- en grondkleur: Hoe dieper het zwart
van de tussenkleur zich naar de wortel toe uitstrekt, hoe beter.
De grondkleur is donkerblauw, Hoe krachtiger zij is, hoe beter. Een
donker blauwe grondkleur waarborgt een lakzwarte dekkleur, een lichte
grondkleur welke vrij vaak voorkomt op de achterste lichaamshelft
is een duidelijke aanwijzing van pigmentverfies. Gelukkig, een slechts
uitzonderlijk voorkomende kleurfout vormt een witte vlek aan de basis
van de grondkleur, meestal op kruis of achterste deel van de rug.
Meest voortkomende kleurfouten zijn:
Roest, vooral op benen, borst, buik, dijen en staart.
Grijze aanslag
Schimmel in oorranden
Rossige gloed.
Witte haren en witte pluizen.
Conditie:
Op een bikkelhard lichaam met een vast aanliggende huid, en een mooi, volledig
doorgehaarde en aanliggende pels, komt de kleur het best tot zijn recht.
De Swerdt Gregoire