Voeding van het konijn

De voeding door het lichaam opgenomen heeft een tweevoudig doel:

1. na verbranding de vrijgekomen warmte laten gebruiken voor het behoud van de lichaamstemperatuur
2. als energiebron voor de werkzaamheid van de spieren en als leverancier van de opbouwstoffen voor de vorming van nieuwe lichaamscellen.

Ieder warmbloedig dier heeft een vaste lichaamstemperatuur. Voor het konijn is dit ongeveer 39' C.
Door uitstraling, uitademing, verdamping, afscheiding van uitwerpselen en urine, koelt het lichaam af. Dit warmteverlies wordt teruggewonnen door voortdurende verbranding van voedselbestanddelen in de weefsels.

Het dierlijk lichaam is alleen dan tot arbeidsverrichting (lopen, springen, ademen, eten, enz.) in staat, als de sluimerende energie vrijkomt, die vervat zit in de levende voedselcellen en door de spijsvertering ontleed wordt.

Het stofwisselingsproces is dus een vrijmaking van scheikundige krachten voor het behoud van temperatuur, spierwerkzaamheden, opbouw en onderhoud van het lichaam, bloed en spieren.

De eerste functie, nl. verbranding, wordt bepaald door de calorische waarde van de voedingsstoffen. Eén calorie is de hoeveelheid warmte nodig om 1 gram water 1 graad Celsius in temperatuur te doen stijgen. De tweede, nl. als energiebron, wordt bepaald door het gehalte aan verteerde eiwitten, koolhydraten vetten en minerale zouten.

Samenstelling van de voedingsmiddelen

Zij bevatten verschillende samengestelde bestanddelen . Het nut van ieder bestanddeel wordt bepaald door de mate van verteerbaarheid voor het desbetreffende dier. De voederbestanddelen kunnen in drie groepen verdeeld worden:

l. in organische, d.i. levende stoffen,
2. in anorganische, d.i. dode stoffen,
3. in vitaminen.

Tot de organische groep worden gerekend: eiwitten, koolhydraten en vetten.
Tot de anorganische: water en minerale zouten.
Vitaminen zijn edelstoffen

Eiwitten
Zij vormen het voornaamste bestanddeel van de voeding. Eiwit is de werkelijke drager van het dierlijk leven en dus onmisbaar voor de opbouw en het onderhoud van het lichaam. De eisen gesteld aan eiwit zijn dan ook verschillend voor volwassen of voor jonge dieren , voor rustende of voor drachtige dieren.
De ene hebben eiwit hoofdzakelijk nodig voor de instandhouding, de andere voor opbouw en groei.

De voornaamste verrichtingen van eiwit zijn:
- opbouw en onderhoud van spier- en beenweefsel,
- vorming van wol, haren en nagels,
- vorning der spijsverteringssappen,
- opbouw van de embryo's bij drachtige voedsters
- vorming van melkeiwit voor het zogen.

Zogende voedsters en jonge dieren hebben dus een grote behoefte aan eiwitachtige stoffen. De voeding van het konijn moet dan ook zo samengesteld zijn, dat op 10 delen stikstofvrije verteerbare voedingsstoffen (koolhydraten en vetten) minstens 1 deel eiwit aanwezig is.
Voor slachtkonijnen is een rijke eiwitvoeding niet de goede oplossing, wel voeders met een hoog zetmeelgehalte (koolhydraten), zoals aardappelen en mais, die ook goedkoper zijn. Ook meel en brood zijn rijk aan zetmeel.

Vetten
Hun taak is o.a. warmte vrij maken en reserves aanleggen voor tijden van nood. Zij bezitten een hoog koolstofgehalte. Vetten beschermen het lichaam (bv. de nieren) bij stoten, slagen of druk. Een bekende grondregel in de voedingsleer zegt dat "vet een eiwitspaarder is". Bij hongersnood leeft een dier van zijn voorraad vet en alleen in uiterste nood wordt ook het eiwit benut,.In tijden van nood beschermt het vet het eiwit. Ieder lconijn heeft vet nodig, ook al verricht het geen arbeid. Wanneer in het voeder niet genoeg vetten aanwezig zijn, wordt de eiwitvoorraad aangetast, hetgeen altijd ten koste van de groei gebeurt. Te vette dieren komen echter voor de fok niet in aanmerking; dit geldt zowel voor voedsters als voor rammen.

Koolhydraten
Hieronder worden de zetmeelachtige stoffen en de ruwvezel (celstof) samengevat. Onder de zetmeelachtigen behoren eveneens de suikers en enkele organische zuren.
Onder zetmeel verstaat men een groep opgebouwde verbindingen, die koolstof, zuurstof en waterstof bevatten. Zuurstof en waterstof komen er in voor in dezelfde verhouding als in water. Ruwvezel op zijn beurt in dezelfde verhouding als water. Vandaar dat men de beide samenvat onder de naam van koolhydraten.
Voeders rijk aan zetmelen zijn o.a. aardappelen, mais, erwten, bonen, haver, gerst en brood. Koolhydraten bezitten de eigenschap zich in vetten te kunnen omzetten, maar niet in eiwitten.

Ruwvezel
Bestaat hoofdzakelijk uit celstof en is daarom voor konijnenvoeder zeer geschiktook al omdat dit voeder grotendeels uit plantencellen bestaat. De celinhoud bevat de eiwitten, koolhydraten en vetten en de celwand, die dikker is naargelang de ouderdom van de plant, bestaat uit verschillende stoffen, waarvan de cellulose de voornaamste is. Bij het verteringsproces wordt deze cellulose gesplitst in glucose (nl. in de blindedarm) en door de werking van micro-organismen afgebroken en omgezet.
Goed hooi, bestaande uit verschillende grassoorten en kruiden, op tijd gemaaid en onder gunstige weersonstandigheden gehooid is rijk aan licht verteerbare celstof. Daarom speelt hooi zo een belangrijke rol in de voeding van het konijn.

Mineraalzouten
In de voeding vinden we voornamelijk: calcium, fosfor, magnesiun, kalium, natrium, chloor en ijzer.
Calcium, fosfor en magnesium dienen vooral voor de opbouw van het skelet. Bij gebrek hieraan kan rachitis ontstaan. Gebrek aan calcium kan leiden tot onvruchtbaaheid en verwerpen van de vrucht. Fosfor dient ook voor de opbouw van het zenuwstelsel.
Kalium komt voor in de vaste weefsels van het lichaam, natrium in de spijsverteringssappen. Chloor is nodig voor de moedermelk en voor de jonge dieren. Roest in de pels is dikwijls het gevolg van een tekort aan ijzer (bleekzucht). Bij gebrek aan minerale zouten kunnen konijnen ernstig ziek worden (verlammingen).

Vitaminen
Zijn eveneens noodzakelijk voor het konijn. Bij afwezigheid treden bepaalde ziekteverschijnselen op.
De volgende 5 soorten zijn voor konijnen van groot belang:

Vitamine A:
Heeft een gunstige invloed op de algemene groei van de lichaamscellen. Bij gebrek aan vitamine A groeien jonge dieren slecht op en oogaandoeningen komen voor. Het werpen van dode jongen en canibalisme (opeten der jongen) wordt hiermee wel eens in verband gebracht.
Vitamine A komt voor in levertraan, wortelen, tarwe, sojabonen, ongepelde gerst, mais, zaden van vlinderbloemigen.

Vitamine B:
Is zeer belangrijk voor het zenuwstelsel. Bij gebrek kan verlamming ontstaan. De behoefte aan vitamine B is goed gedekt door de speciale stofwisseling van de blindedarm en door het verschijnsel van de coprophagie.
Na langdurige behandeling met sulfamiden en antibiotica moet een vitamine B -supplement toegevoegd worden, evenals bij ernstige darmstoornissen (trommelzucht, waterbuik, diarree), die de stopzetting van de coprophagie veroorzaken.
Vitamine B komt voor in gist, granen, zemelen, groenvoeders, erwten, bonen, melk, wortelen en knolgewassen.

Vitamine C:
Een tekort aan deze vitamine zal bij konijnen we! niet gauw voorkomen, zolang er groen voeder wordt verstrekt. In tegenstelling tot de mens en de cavia maakt een konijn zelf vitamine C aan. Een gebrek aan vitamine C veroorzaakt o a darmstoornissen, haaruitval en kale plekken.
Vitamine C komt voor in groenvoeders, gekiemde zaden, vruchten, knol en wortelgewassen en in melk.

Vitamine D:
Oefent een grote invloed op de kalk-fosforwisseling.
Vitamine D komt voor in levertraan meel, groenvoer en hooi.

Vitamine E:
Oefent een gunstige invloed uit op de vruchtbaarheid. Door gebrek ontstaat onvruchtbaarheid.
Vitamine E komt voor in tarwekiemolie, sla, gekiemde haver en palmolie.

Water
De consumptie van water door het konijn hangt af van het soort van voeding. Bij veel groenvoervoeding drinkt het konijn veel minder dan bij een rantsoen van korrels. Een konijn dat 31,1 gr droge stof per kg levend gewicht inneemt, drinkt 84,2 cc water per kg levend gewicht. Bij een jong konijn van 2,4 kg bereikt deze consumptie 200 mg per dag en staat gelijk met de waterinname van een hond van 10 kg.
Het waterverbruik varieert volgens seizoen en dieet. Het kan vaak 750 mg per dag bereiken. Zo zal een voedster met acht konijntjes in de zomer 4 liter water gebruiken bij een rantsoen van alleen maar korrels.
Gebrek aan water veroorzaakt een vermindering van de hoeveelheid ingenomen voeder.

Voederbehoeften van het konijn
Ook onze tamme konijnen hebben door de domesticatie hun natuurlijke geaardheid van nachtelijk dier niet afgelegd. 2/3 van het rantsoen wordt tussen 20 u. 's avonds en 8 u. 's morgens opgenomen en verwerkt, terwijl de overige 1/3 tussen 8 u. 's morgens en 20 u. 's avonds aan de beurt komt. Tijdens de lactatie, het zogen der jongen, een periode die gekenmerkt wordt door een bijzonder grote voederbehoefte, zijn de voederopnamen 's nachts en overdag uitgebalanceerd.

Proefondervindelijk heeft men bij wilde konijnen kunnen vaststellen dat deze dieren een zeer gevarieerde smaak hebben. Ze eten nu eens een aromatisch kruid (veldthijm), dan weer een graangewas of peulvrucht; verder knabbelen ze aan een wortel, enz. en dat alles gedurende een zelfde maaltijd. Deze uiterst grote variatie in het gekozen voedsel zou eerder te wijten zijn aan zeer uiteenlopende voederbehoefte dan aan grillig humeur.
Welke ook de beweegreden moge zijn, de fokker van raskonijnen moet met deze feiten terdege rekening houden. Deze voederbehoefte verschilt ook nog eeens van konijn tot konijn en is tevens afhankelijk van de fysiologische en psychische toestand van het dier. Tijdens de lactatie, de groeiperiode en na hevige stress-toestanden (bv. tentoonstellingen) moet het rantsoen zeer gevarieerd zijn; m a w de fokker moet het dier voldoening geven qua voeding.

De voedselbehoeften worden ingedeeld in onderhoudsvoeder en productievoeder

Onderhoudsvoeder
Hieronder verstaan we de hoeveelheid voeder die een volwassen dier nodig heeft om zijn stofwisseling te onderhouden.
De stofwisseling zorgt voor een doorlopende aanvulling van lichaamscellen, die verloren gaan (verharing bv.). Maar ook eten, veteren van voedsel, beweging, ademhaling, enz. zijn verichtingen waarvoor energie dient ontwikkeld te worden.Ook het onderhouden van de lichaamswarmte vraagt energie.

Productievoeder

A. Behoeften tijdens de dracht
Deze behoeften liggen 20 tot 30% hoger dan de gewone onderhoudsdosis, daar de voedster gedurende deze periode een grote reserve aanlegt. Men doet er goed aan ook de hoeveelheid vitaminen en mineralen te verhogen.

B. Behoeften tijdens de lactatie
Gedurende de zoogperiode is de voederbehoefte zeer groot. Om dit te begrijpen volstaat het volgende feiten onder ogen te nemen.
De voedster zoogt haar jongen tenminste gedurende drie à 4 weken Tijdens de eerste 20 dagen krijgen de konijntjes niets anders dan de moedermelk.Een worp van 8 konijntjes neemt de eerste 20 dagen aan gewicht 25 gr.x 8 x 20 = 4 kg. toe, ongeveer het gewicht van de moeder.
Bij de geboorte weegt een konijntje ongeveer 70 gram. Na 13 dagen weegt het reeds 350 gr, en heeft het dus zijn gewicht bij de geboorte met 5 vermenigvuldigd.
Ter vergelijking nemen we een baby, die zijn gewicht in die periode slechts met 1,5 vermenigvuldigt, terwijl het gewicht van een kalf eerst na 45 dagen verdubbelt.
Gedurende de lactatie verdragen de voedsters een buitegewone hoeveelheid vetstoffen.Ook de behoefte aan mineralen is tijdens deze periode zeer hoog.

C. Behoeften tijdens de groeiperiode
De berekening van deze behoeften gebeurt vanaf de spening, ongeveer de 35e dag. Alhoewel de konijntjes reeds gedurende de lactatie vanaf de 4e week met hun moeder beginnen mee te eten, is hun voederconsumptie nog onregelmatig en gering in verhouding met deze van de moeder; het is dan ook moeilijk de voederopname van moeder en jongen te onderscheiden. Vanaf de 6e tot de 13e week vermeerdert het gebruik van celstof-houdend voeder, terwijl de meel-consumptie geleidelijk afneemt.

Behoefte aan mineralen
Deze zijn niet standvastig en varieren naar gelang de levensloop van het konijn. De behoefte aan mineralen tijdens de lactatie worden gedekt door een grotere voedselopname. Maar gezien de voedster gedurende de eerste 10 dagen van de lactatie haar totale voorraad minerale kan kwijtraken moet ze voorbereid worden op de dracht. Men geve haar tijdens de dracht mineraalrijk voeder zoals klaver, hooi, vlinderbloemigen.